zondag 5 oktober 2025

 

 

 zondag

5

oktober

 

 

Herinnering

 

De gloeiende avond in de kleine stad:

Verlichte ramen stonden ruischend open

Naar zomertuinen en het langzaam loopen

Van de geliefden langs het grijze pad.

 

Als dit geheime ooit wéér te leven was:

Hoe dat het zachte licht van een lantaren

Scheen op de donkere, gedempte blaren,

Wist het hart, dat het van den dood genas.

 

Maar het vergankelijke kent geen keer

Dan in de opstanding der herinneringen;

Gistren is even ver als deze dingen:

In het verleden is de tijd niet meer.

 

Toch zullen bij het sluiten van den kring,

Waarin ons dreef des levens streng beschikken,

Die als de lucht onhoudbare oogenblikken

Onze eenige eer zijn en rechtvaardiging.

 

 

En zullen we, in de wervling van den tijd

En de vervoeringen, die niet beklijven,

Indachtig aan onze oude dagen blijven

Met onvergankelijke aanhanklijkheid.

 

Tot aan het zwichten en het laatst getij,

Wanneer de wereld één wordt met het duistren,

En wij de niet te hooren woorden fluistren:

Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.

 

J.C.Bloem

woensdag 17 september 2025

 woensdag

17

September

 

 

Das Lied von der Unzulänglichkeit

des menschlichen Strebens

 

Der Mensch lebt durch den Kopf.

Sein Kopf reicht ihm nicht aus.

Versuch es nur, von deinem Kopf

Lebt höchstens eine Laus.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht schlau genug.

Niemals merkt er eben

Diesen Lug und Trug.

 

Ja, mach nur einen Plan!

Sei nur ein großes Licht!

Und mach dann noch’nen zweiten Plan

Gehn tun sie beide nicht.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht schlecht genug.

Doch sein höhres Streben

Ist ein schöner Zug.

 

Ja, renn nur nach dem Glück

Doch renne nicht zu sehr

Denn alle rennen nach dem Glück

Das Glück rennt hinterher.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht anspruchslos genug.

Drum ist all sein Streben

Nur ein Selbstbetrug.

 

Der Mensch ist gar nicht gut

Drum hau ihn auf den Hut.

Hast du ihm auf dem Hut gehaun

Dann wird er vielleicht gut.

Denn für dieses Leben

Ist der Mensch nicht gut genug

Darum haut ihm eben

Ruhig auf den Hut!

 

Bertold Brecht (1898-1956)

dinsdag 16 september 2025

 

dinsdag

16

September

De zaak Reinaerd Vos (Fragment)

Reinaerd ging verder: 'Vorst Lioen.
U mag alles met mij doen,
hoe sterk mijn zaak ook is, zelfs nú
is het laatste woord aan u.

Wie zal u dan tegenspreken?
U kunt mij maken en mij breken,
koken, braden, smoren, stomen
en ik kan het niet voorkomen.

Ieder dier doet wat ú zegt.
U bent sterk en ik ... niet echt,
u hebt steun, ik sta alleen.

Sla mij dood, waar moet ik heen?
Ik ben eenvoudig geen partij.'

Nu rees, net toen Vos dit zei,
overeind Belijn de ram
samen met zijn ooi, madam
('dame') Awie, aan zijn zij
en zei: 'kom Awie, nou wij!
... Allemaal! Naar voren komen!'

Bruun had familie meegenomen,
Tybeert kwam (met één blind oog) en
Ysengrim (zo wreed bedrogen),
Fortadent het everzwijn,
verder heer Raaf Tiecelijn,
Pancer Bever en Bruneel,
dan de bunzing Puteneel,
Blancaert Bok, Brisaert de stier,
Cuwaert haas, dat schuwe dier,
eekhoorn Heer Rosseel, de knager,
en de roerdomp, lang niet mager,
wezel, zijn Fine, ook samen hier,
Cantecleer en kinders (vier)
fladderend, ziedend driftig, met
Cleenebejach tot slot (de fret).
Ze kwamen eensgezind naar voren
om hun stem te laten horen,
en schreeuwden zich publiekelijk schor:
Reinaerd Vos móést in de nor.

Zo'n proces zag men maar zelden.
Wat ze over vos vertelden,
hoe hij dier voor dier te lijf ging,
'tartte iedere beschrijving,'
stelt degene die het hoorde.

Maar dit alles onder woorden
brengen wat gezegd werd toen,
punt voor punt, valt niet te doen.
Ik vat het samen allemaal.

[…]


Harrie Geelen (1939-2025)
uit: De zaak Reinaerd Vos (In de Knipscheer, 2025)

maandag 15 september 2025

 

maandag

15

September

Een lied van den wijn

Breng de bekers, breng de kannen
en het volle, volle vat.
Wijn, wij zijn verdroogde mannen
Maak ons weer eens duchtig nat!

Troosteloozer dan kameelen
in de zonnige woestijn,
waren onze droge kelen
zonder uwen dronk, o wijn!

Wijn, gij zijt thans weer de onze
en ge vult ons: hart en zin!
en ge doet ons bloed weer bonzen!
Vloei verheugd ons keelgat in!

Zet de bekers, zet de kannen
naast het holle, holle vat!
‘Wijn, wij zijn verjongde mannen,
Nimmer worden wij U zat!’



C.J. Kelk (1901-1981)

zondag 7 september 2025

 

zondag

7

September

Moeder dicht



"Mijn bladerloze schaduw mijdt het water"
Ziezo hè hè, de eerste regel staat er.
"en speurt de witte angst van eeuwen later"
Ga weg! Ga spelen met je transformator!
Je ziet toch dat je moeder zit te dichten.
"ik wend mij af en doof mijn vale lichten
ik heb 'tedúm tedúm' geweten
"

Dat vul ik later in. Na 't middageten.
"mijn weemoed maakt de koele vlinder wakker
van mijn getooide zelf
". Daar is de bakker!

Zeg maar: 'n halfje bruin en 'n heel wit.
"o grijze schim die daar zo heilloos zit
ik zie mijn grijze droefheid aan de kim
"

Da's tweemaal grijs. Dat kan niet. "naakte schim
aan wie ik al mijn zachte treurnis zeg
"

En nog een rol beschuit! O is ie weg?
"als dauw die druppelt van de trage bomen"
Als jij nog één keer binnen durft te komen,
dan krijg je geen vanillevla vanavond!
"zo druppelt in dit hart te zeer gehavend"
Je moeder dicht. Ze heeft geen tijd, totaal niet.
Als vader thuiskomt gaat het helemaal niet.
Je moeder zou een Shakespeare kunnen zijn.
Ze is het niet. Dat komt door jouw gedrein.
Daar gaat ie weer. "O humtum klaar en koel
in 't land van late regen en ik voel
mijn schamelheid.
" 'n Heer met een kwitantie?

Zeg maar: m'n moeder is met kerstvakantie.
"mijn schamelheid." Wat is dat? Hoofdje zeer?
M'n schatje toch... Gevallen met je beer?
Je moeder komt... na na... daar is ze al.
Wees nou maar zoet — 't genie staat weer op stal.



Annie M.G. Schmidt (1911-1995)
uit: Huishoudpoëzie (1957)

woensdag 3 september 2025

 

woensdag

3

September

 

Ballade van den boer

Er stonden drie kruisen op Golgotha,
Maar de boer hij ploegde voort.
Magdalena, Maria, Veronica,
Maar de boer hij ploegde voort,
En toen zijn akker ten einde was,
Toen keerde de boer den ploeg
En hij knielde naast zijn ploeg in het gras,
En de boer, hij werd verhoord.

Zo menigeen had een schonen droom,
Maar de boer hij ploegde voort.
Thermopylae, Troja, Salamis,
Maar de boer hij ploegde voort.
Het jonge graan werd altijd groen,
De sterren altijd licht,
Gods woord streed in de wereld voort
En de boer heeft het gehoord.

Men heeft den boer zijn hof verbrand,
Zijn vrouw en os vermoord;
Dan spande de boer zichzelf voor den ploeg,
Maar de boer hij ploegde voort.
Napoleon ging de Alpen op
En hij zag den boer aan ’t werk,
Hij ging voor Sint-Helena aan boord
En de boer hij ploegde voort.

En wie is er beter dan een boer,
Die van de wereld hoort,
En hij ploegt niet, wat er al geschiedt
Op dezen akker voort.
Zo menigeen lei den ploegstaart om,
En deed het werk niet voort,
Maar de leeuwerik zong hetzelfde lied,
En de boer hij ploegde voort.

Heer God! De boer lag in het gras,
Toen droomde hij dezen droom:
Dat er eindelijk een rustdag was
Naar apostel Johannes’ woord.
En de kwaden gingen hem links voorbij
En de goeden rechts voorbij,
Maar de boer had zijn naam nog niet gehoord
En de boer hij ploegde voort.

Eerst toen de boer dien hemel zag
Zo vol van lichten schijn,
Toen spande hij zijn ploegpaard af,
En hij veegde het zweet van zijn voorhoofd af,
En hij knielde naast zijn stilstaand paard,
En hij wachtte op Gods woord.

Een stem sprak tot aarde, hemel en zee
En de boer heeft haar gehoord:
– ‘Terwille van den boer die ploegt
Besta de wereld voort!’




J.W.F. Werumeus Buning (1891-1958)
uit: Negen balladen (1935)

vrijdag 29 augustus 2025

 

vrijdag

29

augustus

 

Zonnelied

 

Naar een tekst van Franciscus van Assisi

 

 

Allerhoogste Heer die alles draagt,

heel de wereld straalt van uw zegen.

De schepping zingt uw diepste naam.

Heer van licht en liefde, wees geprezen.

 

Door de zon, de grote broer, kijk hem eens stralen,

net als U verlicht en koestert hij de aarde.

Door de maan, de zus van licht, met alle sterren:

duizend lampjes in de eindeloze verte.

Door de wind, de broer die altijd wil bewegen.

Hij mag waaien waar hij wil en brengt ons leven.

Alleluia!

 

Refrein

 

Door het water, onze zus, zo fris en helder.

Zij brengt leven en stroomt nederig weer verder.

Door het vuur, de broer, zo mooi met al zijn vonken.

Kijk, zijn vlammen dansen vrolijk in het donker.

Door de aarde, onze zus met al haar bloemen.

Als een moeder blijft ze dragen, blijft ze voeden.

Alleluia!

 

 

Refrein

 

 

Door uw kinderen die anderen vergeven.

Dankzij hen is er weer ruimte om te leven.

Door de mensen die het lijden met U delen.

Uit uw hand ontvangen zij een kroon van vrede.

Door de dood, de zus die komt om ons te halen:

dag van vrede voor wie leeft van uw genade.

Dank U dat wij in dit loflied mogen leven,

en dat wij U mogen dienen hier beneden.

 

Alleluia!

 

 

Tekst: Liesbeth Goedbloed, Roeland Smith, Michiel van Heusden

Muziek: Adrian Roest, Roeland Smith, Michiel van Heusden

 

© Schrijvers voor Gerechtigheid

Muziek

zondag 24 augustus 2025

 

zondag

24

Augustus

 

De stilte der natuur heeft veel geluiden
en is toch vol van rust voor ziel en zinnen
die druppelt zacht en ongemerkt naar binnen
tot in ons hart een zilv'ren toon gaat luiden
gelijk met haar. Als we dan weer beginnen
te denke' aan wereld-dinge' en ze te duiden
merken we dat een kracht, als die van kruiden
in ons gekome' is en ons kalm doet minnen.

Er zijn nu veel, die dit geluid nooit hooren;
zij missen het aandachtige en het teere
als wie als kind geen moeder heeft gehad.

Maar de tijd die komt zal menschen weer leeren
gelukkig te zijn onder haar akkoorden
en drijven uit hun bloed de koorts der stad.



Henriette Roland Holst (1869-1952)
uit: 
De nieuwe geboort (1928)

zaterdag 16 augustus 2025

 

zondag

16

Augustus

 

Vroege voorjaarsavond

Het ongelezen boek viel naast hem neder;
Hij streek langs de ogen met een vage hand,
En keek naar buiten: 't eerste lenteweder
Betoverde het schemerende land.

Er was een waas van het aanvanklijk lover
Om het afzonderlijke, zwarte hout,
En iets als zoelte zweemde de avond over,
Maar waar de wind zijn vleugel sloeg was 't koud.

De lenten gingen en de lenten komen;
De wereld is een onverganklijk oord,
Waaraan de harten, eenmaal opgenomen,
Niet meer ontwijken dan door de éne poort.

Waarom dan zich in dromen te vergeten?
Laat het boek ongelezen. Wie, die 't deert?
Er is maar één ding, dat wij zeker weten:
Dat eens de lente ons nimmer wederkeert.

 

J.C.Bloem (1887-1966)


donderdag 31 juli 2025

donderdag

31

Juli

Sontvloet. Monosyllabicum.

Hooch en lanck,
Breet van ganck,
Dick en starck
Was de Arck.
Daer in clam*
Sem en Ham
Met zijn broer,
Vaer en moer,
En noch dry
Wijfs daer by.
Al het vee
Had daer stee.
Hart en hind,
Brack en wind*,
Beyr en leeu,
Roeck en spreeu,
Peirt en os,
Haes en vos,
Swijn en aep,
Geyt en schaep,
Losch en das
Daer oock was.
Hen en haen,
Specht en craen,
Duyf en paeu,
Uyl en caeu,
Raef en gier
Vant men hier.
Craey en snip
Vlooch int schip.
Musch en vinck
Daer in ginck.
Draeck en slang
Men hier dwang.
Hont en cat,
Muys en rat,
Groot en cleyn,
Vuyl en reyn,
Quaet en goet,
Fel en soet,
Wilt en tam
Daer toe quam.
Al wat vloog
In het droog,
Al wat croop,
Of zijn loop
Had' opt lant
Quam ter hant*.
Wat men niet
In en liet
Mensch of beest
Gaf den geest
In den grond*,
Om de sond
Die het al
Bracht ten val.
Paer by paer
Trat daer naer
Weer aent lant,
Door Gods hant
Die liet af
Van zijn straf.
Hem, de Heer,
Sy de eer!



Jacobus Revius (1586-1658)
uit: Over-Ysselsche sangen en dichten (1630)

 

Clam: klom
Brack en wind: jachthond en windhond
Quam ter hand: kwam volgzaam
In den grond: op de aarde


donderdag 3 juli 2025

 

donderdag

3

Juli

 

Rinaldo Rinaldini

In de duisternis der bossen,
In een hol met loof bedekt,
Rust de dapperste der rovers,
Tot hem zijne Rosa wekt.

Rinaldini, roept zij minzaam,
Rinaldini, sta toch op:
Uw gezellen zijn al wakker
En de zon ging ook reeds op!

Langzaam opent hij zijn ogen,
Ziet haar vriend'lijk in 't gezicht;
Zachtjes zinkt zij in zijn armen,
Sluit zijn mond met kussen dicht.

Buiten keft een koppel honden,
Alles rept zich heen en weer
En men gordt zich aan ten strijde,
Men laadt dubbel zijn geweer.

Rinaldini, welbewapend,
Treedt in 't midden van de hoop:
Goede morgen, kameraden,
Wat is hier zo vroeg te koop?

Onze vijand laat zich horen,
Nadert reeds met honderd man!
Niet versaagd, zij zullen 't weten,
Hoe een woudzoon strijden kan!

Winnen zullen wij of sterven!
Allen gaan daarmee akkoord
En hun roep klinkt door de dalen
En de bergen schallend voort.

Zie hen lopen, zie hen strijden,
Thans verdubbelt zich hun moed.
Maar helaas, zij moeten wijken,
Spillen vruchteloos hun bloed.

Rinaldini, ingesloten,
Vecht zich vrij en maakt zich los,
En hij vindt een onderkomen
Op een bergslot in het bos.

Achter dikke, donk're muren
Smaakt hij weder nieuw geluk:
Dianora komt hem troosten,
Met haar zachte handendruk.

Rinaldini, ed'le rover,
Gij rooft vrouwen hart en rust:
Vurig zijt gij in den oorlog,
Teder in uw liefde en lust!



Anoniem, begin negentiende eeuw.