Dinsdag
19
juli
De pereboom
Langzaam op het schelpenwegje
Bij het geurend rozenhegje
Van haar kleinen bloemenhof
Wandelt Aagje, die wat luiert,
En ze plukt, terwijl ze kuiert,
Hier en daar een bloempje af.
Peinst
en toeft en glimlacht, even
Luisterend het hoofd geheven,
Of ze hoorde naar een tred....
Bloost en zucht en gaat zich bukken,
Om een onkruidje uit te rukken
Uit het bloeiend rozenbed.
En dan draagt ze in haar mandje
Dit zoo ongewenschte plantje
Of een schadelijk insect,
Of een wormpje, of een slekje,
Buiten het getralied hekje,
Waar haar tuintje niet meer strekt.
En, terwijl ze daar zoo drentelt,
Komt een blaadje neergewenteld
Uit den lagen perelaar
Voor de voeten van Agaatje,
Die het langgesteelde blaadje
Vallen ziet, en kijkt er naar.
Komt ze weer den boom genaderd,
Valt er weer zulk groen gebladert
Voor de voeten van Agaat,
Die zich thans toch gaat verbazen,
Dat zoo zonder windeblazen
Hij zijn blaadjes vallen laat.
Is de herfst alreê gekomen?
Valt het zomerblad der boomen
Gaaf en groen en onverdord,
Waar gewoonlijk toch het loover
Hangen blijft den zomer over
Tot het welhaast winter wordt?
Is het soms een booze ziekte,
Die den boom zijn groengewiekte,
Stille vlinderkens ontrukt?
Houdt zich iemand soms verstoken
In dien boom, die weggedoken
Tusschen 't groen, de blaadjes
plukt?....
Langs het geurend rozenhaagje,
Op het schelpenpad loopt Aagje,
Met een lachje om den mond,
Naar de bladerkens te kijken,
Die al draaiend nederstrijken
Voor haar voeten, op den grond.
Jacqueline van de Waals (1868-1922)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten