Zondag
17
juli
Gallipoli
1915/1916
Je leeft er op los, je bestaan is een feest.
Van kust tot kust gaat er je weg door het leven,
Geen storm houdt je tegen, je wendt nooit de steven
Want rondom jou is het steeds party geweest.
Dan daagt plots je noodlot, ’t getal van het beest.
Het leger staat jou en je maten te wachten
Die never en nooit aan hun toekomst zelfs dachten:
Hun zingen, hun dansen, dat telde het meest.
De
legerband speelt zijn opzwepende marsen
Het
schip steekt van wal. Menigeen laat een traan.
Gallipoli-waarts
dus, de strijd komt er aan.
De
wind doet het zand in de loopgraven knarsen…
Nooit zal ik vergeten die vrees’lijke dag
Ons bloed kleurde zand, gras en zelfs het water
De velden rond Suvla Bay leken een krater;
Geschreeuw en gekrijs, ’n hysterische lach.
Weer slaat een granaat in met keiharde slag.
Ik voelde een klap, alles om me werd rood.
Een dag of wat later wou ik het liefst dood
En teruggaan naar huis, in een kist met een vlag.
Ik
dans nimmer meer op opzwepende marsen,
Ook
zal ik nooit meer op verkenningstocht gaan.
Gallipoli,einde
van heel mijn bestaan
Mijn
kunstbeen stopt niet met zijn klagelijk knarsen.
Het schip steekt van wal, de gewonden aan boord
Een schip vol met kreupelen, mismaakte helden
Die kunnen nu niets meer dan tieren en schelden
Je hoort veel geweeklaag, en geen troostend woord.
De dagen die gingen, de reis duurde voort.
Men keek naar de plek waar nog niet lang geleden
Er twee benen zaten, nu word ik gemeden.
Ik wou liever toch, dat ik daar was gesmoord.
De
legerband speelt zijn opzwepende marsen
Ze
duwen mijn rolstoel . Dat is me een baan!
Men
vindt ons zo zielig, ‘k laat hen in die waan
Al
hoor ik mijn kunstbeen weer piepen en knarsen.
28 juni 2016
Frans Woortmeijer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten