Vrijdag
15
15
september
Twaalf grafgedichten voor Kira van
Kasteel
Elfde
grafgedicht
HET PROPEMPTIKON
Vrees greep u zeker aan, lieve vriendin, toen gij zo
plots alleen,
beroofd van ’t heerlijk Amsterdamsche huis en ’t
Zeelandsch vaderland,
uw warmen man, Katja en Koen, uw kinderen,
uw weefgetouw, uw zeilboot en uzelf,
-de menschen ademen midden het licht, met menschen,
koffie en woorden,-
toen gij zo plots alleen, zonder uzelve waart.
Was ’t Hermes die, in Grieksche grot gebaard,
heldere heraut der ondergrondsche vorsten en
wegenwachter,
met machtigen herdersstaf en vleugelslag verscheen,
door wervelwind u rukte bij de hand?
Wandelde op ’t hemelsch landelijk gewelf
met pelgrimsstok en hoed Jacobus, die u hoorde,
drenkte u zijn kalebas uit zijn geribde schelp?
Gaven zij u geleide, die zware en zachte
reizigers naar Rome en naar Jerusalem?
Roeide gigantisch Christophorus u ter hulp
en torste u in den storm tegen de onaardsche vlagen;
zaagt gij hem
die alle wegen kent; iederen berg en dal in Medië,
Raphaël,
Tobias aan den Tigris tot gezel?
Onaangeraakt door heilige zalven, onbeklaagd
door klaagvrouwen en schreiers lag uw lijk;
de wankele brug, Činvat, naar ’t gruwelijk Rijk
moest u, wierook en oliën dervend, spreuken en kreten,
dragen.
Wacht gij, ontvleeschde geest, de pramende bazuinen,
op ’t barsten aller marmeren graven praal,
op ’t weer
vereenen met uw
beenderen, bloed en ademhaal,
op dezer wereld wederkeer
uit puinen?
Christine D’haen
(1923-2009)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten