woensdag
7
7
augustus
Lof van Utrecht
Stad, ik
ben nietig als een stille plant,
die argeloos ontluikt in uw plantsoenen;
ik schuil in u voor ’t wiss’len der seizoenen
en bloei mijn bloemen in uw warme hand.
die argeloos ontluikt in uw plantsoenen;
ik schuil in u voor ’t wiss’len der seizoenen
en bloei mijn bloemen in uw warme hand.
Of, nog
veeleer ben ik van uw mosgroene,
rustieke torens aan de singelkant
een duif, die er zijn jonge vlerken spant
maar altijd weerkeert in de bladfestoenen.
rustieke torens aan de singelkant
een duif, die er zijn jonge vlerken spant
maar altijd weerkeert in de bladfestoenen.
O stad,
ik heb u lief, ik ben uw kind;
ik ken uw parken, kerken en uw pleinen
als een die er verrukt zichzelf hervindt.
ik ken uw parken, kerken en uw pleinen
als een die er verrukt zichzelf hervindt.
Maar ook,
zo waar als ik uw kind mag zijn en
dit vers zich duizelend daarop bezint,
wordt uw bestaan bezegeld met het mijne.
dit vers zich duizelend daarop bezint,
wordt uw bestaan bezegeld met het mijne.
Ad den Besten (1923-2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten