vrijdag
15
15
november
Sonnet
Zij ging zoo rustig door de jaargetijden
Des levens, of het altijd winter was
En avond, en zij bij het haardvuur las
Van eigen leed, dat andren moesten
lijden.
Zij werkte zonder weerzin of verblijden:
Boende het huis en zeemde 't
vensterglas;
Bereidde 't maal en deed de groote wasch
En liet zich roerloos in den slaap
verglijden.
Zij wist van vreugde niet, bedwong
geween,
Maar louter, als een zacht patina scheen
Iets zilverigs om haar eenvoudig wezen.
Zij was zoo zuiver en zij deed zoo klaar
Alsof ze één van Gods milde handen
waar',
Druk bezig om de wereld te genezen.
Willem de Mérode (1887-1939)
uit: De donkere bloei (1926)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten