dinsdag
24
november
LIJCAÖN
Dat andre Dichters vrij van Alexander zingen;
Men heffe van Achill, of wel van Cesar aan:
Ik doe die Helden recht, hun roem zal
nooit vergaan,
Maar thans heeft eedler stof mijne ader doen
ontspringen.
Ik zing den moedigsten van alle stervelingen.
Ja dappre Lijcaön, ik zal wat
groots bestaan;
Verrukt, verbaasd, bekoord, om duizend
wonderdaân,
Zal ik uw’ helden-kruin met eeuwig loof omringen.
Meld dan mijn Zangeres, meld wat zijn arm bestond,
Toen zich die andre Mars voor ’t spits
des Vijands vond,
Beziel mij, zo ik ooit uw’ invloed heb genooten!
Hoort Eeuwen! hij ontbloot zijn nooit verwonnen staal,
Hij zwaait het om zijn hoofd tot zes of
zevenmaal,
En… ‘wel? wat deed hij toen?’ ’t is waarlijk mij
ontschooten.
Juliana Cornelia de Lannoy
(1738-1782)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten