dinsdag
14
14
mei
Psalm 1
Die
niet en gaat in der godlozen raad,
Die
op den weg der zondaars niet en staat,
En
niet en zit bij de spotters onreine;
Maar
dag en nacht heeft in Gods wet alleine
Al
zijnen lust, ja spreekt daarvan eenpaar;
Die
mens is welgelukzalig voorwaar.
Hij
zal gelijk zijn enen schonen boom,
Geplant
bij enen klaren waterstroom,
Die
zijn vruchten geeft in bekwame tijden,
Van
welken geen droge blad valt bezijden.
Zo
zal die mense zalig zijn bekend,
Met
al zijn doen, tot welken hij hem wendt.
Maar
zo en is 't met de godlozen niet,
Die
als kaf verstrooid werden daar men 't ziet;
't
Welk van den wind hier en daar werd gedreven;
Zo
zullen zij in Gods gerichte beven
En
niet bestaan; maar haast vergaan beschaamd
Met
den vromen werden zij niet genaamd.
God
kent den weg en der vromen gemoed,
Hij
draagt zorge voor hen en voor haar goed.
Dies
zullen zij welgelukzalig wezen,
Maar
nademaal dat onze God geprezen,
Op
der godd'lozen wegen niet en acht,
Zij
en haar doen werden tot niet gebracht.
Petrus Datheen (1531-1588)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten